9 september 2008

Waarom wij het goed gedaan hebben

Een verhaal van verdriet. Onder die kop stond afgelopen zaterdag een paginagroot artikel in deze krant over de moord in 1999 op de eenjarige Risanne Tinge uit Appelscha. Volgens de rechtspsychologen Peter en Vere van Koppen werd ten onrechte de vriendin van de moeder van Risanne verdacht en vervolgens gestraft. Is dit een variant op de Puttense moordzaak? Maar justitie was toch overtuigd van de schuld van de verdachte en de juistheid van het onderzoek? Zij zullen dat toch niet voor niets zijn?

Dat laatste klopt, zeker in het algemeen. Mensen zijn er graag van overtuigd dat wat zij gedaan hebben goed was. Fouten worden niet gemakkelijk toegegeven. Als wij iets doen of gedaan hebben wat eigenlijk niet bij ons past, dan geeft dat een erg ongemakkelijk gevoel. Of het nu om een juridisch proces gaat of om radicale keuzes in je leven. Wat je eenmaal gekozen hebt, laat je niet gemakkelijk weer los, ook niet als de feiten anders zijn. Daar zijn sprekende voorbeelden van.

In 1956 zei Marion Keech uit Chicago berichten te hebben ontvangen van buitenaardse wezens dat de wereld zou vergaan in de nacht van 20 op 21 december van dat jaar. Gelovige volgelingen zouden echter door een ruimteschip tijdig worden opgehaald. Dezen hadden hier vanzelfsprekend veel voor over, en bleken bereid zelfs partner, baan of huis te verlaten. Maar in die nacht kwam er geen ruimteschip, er kwam geen vloed. Wel veel onrust en spanning bij de groep, want wat gebeurde klopte niet met hun stellige overtuiging.

Toen kwam Marion opnieuw met een boodschap, namelijk dat vanwege de goedheid en liefde van de groep de aarde gespaard was gebleven. Vreugde en opluchting bij allemaal: zo klopte het weer met hun overtuiging! De spanning tussen de feiten en de overtuigingen noemde Leon Festinger, die de groep van zeer nabij had gevolgd, cognitieve dissonantie. De tweede boodschap verminderde die spanning, door de feiten anders te interpreteren en zo de overtuiging te redden.

Ook in een later uitgevoerd onderzoek liet Festinger zien dat mensen bij tegenstrijdige gedragingen en gevoelens hun ervaringen of opvattingen aanpassen om spanning te verminderen. Proefpersonen moesten een uur lang een saaie taak volbrengen, waarna hen gevraagd werd om aan een volgende proefpersoon te vertellen dat het eigenlijk een heel leuke klus was. Sommigen kregen hiervoor één dollar, anderen twintig dollar betaald. Tenslotte werd hen gevraagd hoe ze het experiment vonden.

Wat bleek? Niet de groep die twintig dollar kreeg, maar juist de groep die één dollar kreeg vond het een aardig experiment. De verklaring hiervoor was dat degene die veel betaald kreeg dacht: het was een experiment van niks, maar ik kreeg er wel mooi twintig dollar voor. Degene die met een fooi werd afgescheept bleef met een onaangenaam gevoel achter, wat alleen opgelost kon worden door de ervaring aan te passen: eigenlijk was het best een interessant onderzoek!

De stress van cognitieve dissonantie maakt dat we liever ervaringen aanpassen dan ons zelfbeeld. Carol Tavris and Elliot Aronson stellen dat we zo ons zelfbeeld in stand houden, het idee dat we verstandige, eerlijke en betrokken mensen zijn. Daar zoeken we graag de juiste ervaringen bij, kleuren deze zo nodig verder in of gaan geloven dat het geen leugens waren maar dat er wel degelijk een kern van waarheid in zat.

Voorbeelden van dit gedrag zijn te vinden bij politici, bij juristen, maar net zo goed bij onszelf. Wie een auto die hij eigenlijk saai vindt toch koopt omdat deze spotgoedkoop aangeboden werd, zal de auto in gedachten na de koop mooier maken. Eigenlijk is het een auto die precies bij hem past. Je bent toch niet zo dom dat je een auto alleen voor de prijs koopt.

Je kunt de theorie ook toepassen bij de opvoeding. Wie zijn kind steeds geld geeft voor kleine huishoudelijke karweitjes, draagt er aan bij dat het kind deze klusjes erg vervelend zal blijven vinden. Hij doet ze immers alleen voor het geld. Als je je zoon of dochter daarentegen niet of slechts beperkt beloont – dank je wel – dan zal het kind spanning ervaren dat hij dingen doet die hij helemaal niet leuk vindt. Die spanning kan hij dan oplossen door de taak in gedachten wat minder erg te maken. Ik ben zo wel heel handig, ik kan het al heel snel. Externe beloning kan de groei van interne motivatie in de weg staan.

Terug naar Appelscha. Een officier die van zijn gelijk is overtuigd zal niet snel zijn visie verlaten ook als de feiten overtuigend een andere kant opwijzen. Hij heeft het heus goed gedaan. Dat was de opvatting van Festinger in zijn theorie over cognitieve dissonantie en hoe mensen de neiging hebben deze te verminderen. En we weten nu ook dat wij net als de officier zijn: wij hebben het ook graag goed gedaan.