10 juni 2008

Waren we goed of hadden we geluk?

Als een voetbalteam wint, dan weten hun supporters het wel: we hebben een ongelooflijk goed team. Het verliezende team en zeker hun achterban ziet dat heel anders. De grasmat was te nat, ze speelden tegen de zon in en de scheidsrechter floot duidelijk partijdig. Zo heeft elk team zijn eigen verklaring voor dezelfde wedstrijd.

Dagen en avonden worden gevuld met verklaringen, in de kroeg of op de buis. En dat geldt niet alleen voor voetbal. Het zoeken van verklaringen is eigen aan mensen. Waarom kreeg hij opnieuw een ongeluk, werd zij ineens ziek? Waarom ben ik gezakt voor het examen? Mensen zoeken hier verklaringen voor. De attributietheorie zoals ontwikkeld door Fritz Heider en Bernard Weiner gaat over de verklaringen voor winnen en verliezen in sport, voor slagen en zakken op school of verklaringen voor succes en falen in je leven.

Om te beginnen met voetbal, wat is voor voetballers bepalend voor winnen of verliezen? Er zijn vier factoren die vaak genoemd worden als verklaring voor succes. Een technisch goed team, goede inzet, een zwakkere tegenstander en een portie geluk. Geformuleerd in de termen van Weiner heten de vier factoren: mate van bekwaamheid, van inzet, van moeilijkheid van de taak en van geluk. Of deze factoren daadwerkelijk de uitkomsten hebben bepaald is niet van belang. Het gaat erom wat we dènken dat bepalend is geweest.

Zoals gezegd kan het attributiemodel ook toegepast worden op bijvoorbeeld school en schoolprestaties. Slagen of zakken voor een toets wordt in verband gebracht met iemands kennis, met zijn inzet voor die toets, met het niveau van de toets en of je geluk hebt met de vragen. En eigenlijk bij alles wat je in het leven wilt bereiken geldt dat je je persoon mee moet hebben (bekwaamheid), dat je er wat voor moet doen (inzet), dat het een reëel en haalbaar doel moet zijn (moeilijkheid van de taak) en dat het je soms even mee moet zitten (geluk).

De vier factoren verschillen wel onderling van elkaar. Bekwaamheid en inzet, daar kun je zelf wat aan doen. De taak of tegenstander en geluk heb je niet in de hand. In het model van de attributietheorie wordt gezegd: bij de eerste twee factoren (bekwaamheid en inzet) ligt de sturing bij jezelf, wat interne controle wordt genoemd, Bij de andere twee factoren (moeilijkheid van taak en geluk) ligt de sturing buiten jou, de controle hierover wordt dus extern bepaald.

Succes zien we graag als resultaat van interne factoren: wat waren we goed en we hebben er ook hard voor gewerkt. Als het misgaat, ligt dat niet aan ons, maar was de tegenstand heftig en hadden we onze dag even niet. Succes als resultaat van eigen kwaliteit en harde werken maakt tevreden en geeft vertrouwen voor een volgende wedstrijd. Als succes slechts gezien wordt als een gelukkig toeval of een gemakkelijke opdracht, maakt dat onzeker. Je kunt slechts hopen op weer een gemakkelijke opdracht of milde beoordeling.

De vier factoren verschillen ook in de mate van stabiliteit. Bekwaamheid krijg je na lang oefenen en is net als de moeilijkheid van de taak een factor die niet snel verandert. Dit worden stabiele factoren genoemd. Inzet of geluk zijn veel meer van tijdelijke aard. Dit worden de variabele factoren genoemd. Deze indeling kan helpen om gedrag bij verlies beter te begrijpen.

Want bij falen of verlies alleen naar externe oorzaken verwijzen wordt snel een beetje kinderachtig. Iemand kan dan niet goed tegen zijn verlies. Bovendien, extern attribueren is wel even prettig (het ligt niet aan mij), maar dan zeg je zegt ook dat je er niets aan kan veranderen. Daarom zie je vaak dat bij verlies juist die interne factoren worden genoemd die variabel zijn. We lopen iets achter op het trainingsschema, we moeten onze strategie nog iets aanpassen. Dat zijn varianten op de inzet. Ze zijn intern en variabel, en dus kun je er wat aan gaan doen.

Nederland heeft gewonnen met drie nul. Ze waren gewoon goed en ze hebben er hard voor gewerkt. Op naar de volgende wedstrijd. Mischien ben je gezakt voor je examen: je kunt het mogelijk prima, maar je had mischien even wat extra hulp kunnen gebruiken. De attributietheorie is na vijftig jaar nog springlevend. Want we zoeken nog steeds graag verklaringen voor van alles en nog wat. Om vervolgens verder te gaan, hoopvol of onzeker. Dat is afhankelijk van welke verklaring je kiest.