17 april 2007

Ik hoor het mezelf zeggen

En toen werd het zomaar zomer. De terrassen lonkten en met een lentegevoel in het lijf zat ik in gedachten aan een tafeltje. Te genieten én te kijken. Want dat laatste hoort bij uitstek bij een terras: kijken naar wie er voorbij loopt, anderen observeren. En er valt vaak heel wat te zien in een stad als Leeuwarden aan moois en lelijks. Heerlijk kijken, observeren en becommentariëren. Zachtjes tussen de tanden fluiten en mijmeren, vanaf het terras.

Er zijn meer mensen die graag observeren, in de psychiatrie worden ze hier zelfs voor betaald. Maar daar gebeurt ook iets anders: goede hulpverleners observeren ook zichzelf. Vandaag sprak ik nog met een stagiaire over dit observeren van jezelf. Toen ik met haar hierover sprak, hoorde ik het mezelf zeggen. Zag ik ineens mezelf functioneren als de stagebegeleider die iets zegt over het jezelf observeren. Zou zíj zich dat trouwens ook gerealiseerd hebben?

Op het terras gaat dat soms ook zo. Ik kijk wel naar die anderen en observeer hen, maar wat zouden die voorbijgangers nou over mij denken? Want zij kunnen mij ook observeren. En dan ineens schiet mij te binnen dat zij zich misschien wel heel goed realiseren dat ik hier nu achter mijn glas over hen mijmer en over wat zij over mij denken. Of zouden zij .. Ik vergeet bijna wat te drinken.

Het gaat hier over het ‘observerende ik’. In het vervolg zal ik vooral de Engelse vakterm hiervoor gebruiken, namelijk observing ego. De meeste mensen zijn in staat naar zichzelf te kijken, zichzelf te observeren. Dit vermogen is eigen aan normaal menselijk functioneren. Mensen kunnen waarnemen, voelen en denken, maar ook: denken over hun denken, als het ware naar zichzelf kijken. Ze kunnen praten čn zichzelf horen praten.

Het observing ego draagt bij aan het vermogen tot reflecteren. Een reflector, zoals bijvoorbeeld op de fiets, kaatst licht terug. Het observing ego reflecteert het eigen denken, zodat we gaan zien wat we denken of voelen. En door zo ons denken te reflecteren, je kan ook zeggen, door er over na te denken, hebben we een instrument in handen gekregen om te leren. Observeren, reflecteren en leren horen bij elkaar. Ik krijg er dorst van.

Een baby heeft nog geen observing ego. Maar wel een ego dat van alles ervaart. Bijvoorbeeld dorst, en dat kenbaar maakt in huilen en tevreden kan murmelen na het drinken. In de ontwikkeling van kind naar volwassene wordt verondersteld dat het vermogen tot reflectie, uitgroeiend tot het observing ego, wordt ontwikkeld vanaf het zesde levensjaar. Ik vraag me nu ineens af, wat anderen van mij gedacht zullen hebben, bij de zin hierboven, dat ik er dorst van kreeg.

Niet altijd gaat het goed. Want een observing ego groeit niet van melk, of van wat er op een terras geschonken wordt. Een observing ego ontstaat bij een kind in het contact met ouders en anderen. Maar niet vanzelf. Want in een onveilige thuissituatie kan het observing ego zich niet ontwikkelen. Wanneer ouders hun kind mishandelen of misbruiken, dan wordt het kind niet gezien als een ander mens(je), met eigen gevoelens en gedachten. En zal het kind dus ook niet leren zichzelf zo te zien.

Ouders bij wie het observing ego niet is ontwikkeld, zullen dus begrijpelijker wijze vaak niet in staat zijn om dat wat ze zelf niet hebben, door te geven aan hun kinderen. Dit wordt wel het transgenerationele aspect genoemd van een observing ego. Dat wil zeggen, het wordt van ouder op kind doorgegeven – of niet.

In therapie kunnen patiënten leren te reflecteren. En ook daar geldt: uiteraard alleen wanneer het contact met de therapeut als veilig wordt beleefd. En de therapeuten die deze therapie aanbieden zijn ook gewend te reflecteren op hun eigen functioneren, omdat ze anders niet in staat zijn de patiënten te helpen in hun leerproces.

Ik heb dorst gekregen. Mijn column is af en ik ga wat drinken. Wat anderen denken, maakt mij nu even niets uit. Denk ik. Zeg ik. Ik hoor het mezelf zeggen. En in gedachten zit ik al weer op het terras, aan een tafeltje, te genieten en te kijken.