Ik hoor het mezelf zeggen
En toen werd het zomaar zomer. De
terrassen lonkten en met een lentegevoel in het lijf zat ik in gedachten aan
een tafeltje. Te genieten én te kijken. Want dat laatste hoort bij uitstek bij
een terras: kijken naar wie er voorbij loopt, anderen observeren. En er valt
vaak heel wat te zien in een stad als Leeuwarden aan moois en lelijks. Heerlijk
kijken, observeren en becommentariëren. Zachtjes tussen de tanden fluiten en
mijmeren, vanaf het terras.
Er zijn meer mensen die graag
observeren, in de psychiatrie worden ze hier zelfs voor betaald. Maar daar
gebeurt ook iets anders: goede hulpverleners observeren ook zichzelf. Vandaag
sprak ik nog met een stagiaire over dit observeren van jezelf. Toen ik met haar
hierover sprak, hoorde ik het mezelf zeggen. Zag ik ineens mezelf functioneren
als de stagebegeleider die iets zegt over het jezelf observeren. Zou zíj zich
dat trouwens ook gerealiseerd hebben?
Op het terras gaat dat soms ook
zo. Ik kijk wel naar die anderen en observeer hen, maar wat zouden die
voorbijgangers nou over mij denken? Want zij kunnen mij ook observeren. En dan
ineens schiet mij te binnen dat zij zich misschien wel heel goed realiseren dat
ik hier nu achter mijn glas over hen mijmer en over wat zij over mij denken. Of
zouden zij .. Ik vergeet bijna wat te drinken.
Het gaat hier over het ‘observerende
ik’. In het vervolg zal ik vooral de Engelse vakterm hiervoor gebruiken,
namelijk observing ego. De meeste
mensen zijn in staat naar zichzelf te kijken, zichzelf te observeren. Dit
vermogen is eigen aan normaal menselijk functioneren. Mensen kunnen waarnemen,
voelen en denken, maar ook: denken over hun denken, als het ware naar zichzelf
kijken. Ze kunnen praten čn zichzelf horen praten.
Het observing ego draagt bij aan het vermogen tot reflecteren. Een
reflector, zoals bijvoorbeeld op de fiets, kaatst licht terug. Het observing ego reflecteert het eigen
denken, zodat we gaan zien wat we denken of voelen. En door zo ons denken te
reflecteren, je kan ook zeggen, door er over na te denken, hebben we een
instrument in handen gekregen om te leren. Observeren, reflecteren en leren
horen bij elkaar. Ik krijg er dorst van.
Een baby heeft nog geen observing ego. Maar wel een ego dat van
alles ervaart. Bijvoorbeeld dorst, en dat kenbaar maakt in huilen en tevreden
kan murmelen na het drinken. In de ontwikkeling van kind naar volwassene wordt verondersteld
dat het vermogen tot reflectie, uitgroeiend tot het observing ego, wordt ontwikkeld vanaf het zesde levensjaar. Ik
vraag me nu ineens af, wat anderen van mij gedacht zullen hebben, bij de zin
hierboven, dat ik er dorst van kreeg.
Niet altijd gaat het goed. Want
een observing ego groeit niet van
melk, of van wat er op een terras geschonken wordt. Een observing ego ontstaat bij een kind in het contact met ouders en
anderen. Maar niet vanzelf. Want in een onveilige thuissituatie kan het observing ego zich niet ontwikkelen.
Wanneer ouders hun kind mishandelen of misbruiken, dan wordt het kind niet
gezien als een ander mens(je), met eigen gevoelens en gedachten. En zal het
kind dus ook niet leren zichzelf zo te zien.
Ouders bij wie het observing ego niet is ontwikkeld, zullen
dus begrijpelijker wijze vaak niet in staat zijn om dat wat ze zelf niet
hebben, door te geven aan hun kinderen. Dit wordt wel het transgenerationele
aspect genoemd van een observing ego.
Dat wil zeggen, het wordt van ouder op kind doorgegeven – of niet.
In therapie kunnen patiënten
leren te reflecteren. En ook daar geldt: uiteraard alleen wanneer het contact
met de therapeut als veilig wordt beleefd. En de therapeuten die deze therapie
aanbieden zijn ook gewend te reflecteren op hun eigen functioneren, omdat ze
anders niet in staat zijn de patiënten te helpen in hun leerproces.
Ik heb dorst gekregen. Mijn
column is af en ik ga wat drinken. Wat anderen denken, maakt mij nu even niets
uit. Denk ik. Zeg ik. Ik hoor het mezelf zeggen. En in gedachten zit ik al weer
op het terras, aan een tafeltje, te genieten en te kijken.