Als niemand weet van je moedervlek
Op de snelweg even buiten Groningen
mijmerde ik wat over klantvriendelijkheid. Mijn gevoel van geluk die
vrijdagochtend vanwege het bezit van dat papiertje met nummer 0002 erop was
snel omgeslagen. Terwijl in rap tempo hogere nummers werden toegekend aan hen
die achter mij liepen, groeide mijn irritatie over de twee medewerksters van de
Ikea-servicebalie. Zij keken geconcentreerd samen naar een beeldscherm,
overlegden en lachten wat. Verder niets.
Vervolgens ging de blauwgele dame
weg, de overblijvende geelblauwe dame (wat is het functieverschil?) deed
vervolgens iets wat ze eerder had moeten doen. Ze duwde een stekker aan de
achterkant van het apparaat stevig vast en direkt was zij aangesloten: een
opgeluchte glimlach verscheen op haar gezicht, ze drukte op een knopje en de
dame voor mij mocht zich als eerste bij haar melden.
Al die tijd had zij noch de
andere medewerkster iets tegen ons gezegd. Je zou het de spreekwoordelijke
stilte van de NS bij vertragingen kunnen noemen. Waarbij de vertraging vaak van
het spoor in de intercom kruipt, zodat de info komt als de trein weer rijdt.
Aangenaam verwarmd door een
heldere winterzon was ik wel bereid de hand in eigen boezem te steken. Ook
patiënten bij de GGZ maken dat vast mee, dat personeel druk is met zichzelf en
hun computerproblemen, terwijl zij berichtloos wachten. Ze zouden zich een
nummer kunnen gaan voelen, wat er niet toe doet. Straks wordt u wel geholpen.
Ja, daar gaan we mee aan de slag.
We beginnen met de klantvriendelijkheid in kaart te brengen. Maar hoe? Ineens
moest ik denken aan de politie in Groningen, die mystery guests in gaat zetten
om de klantvriendelijkheid van hun politiepersoneel in kaart te brengen. Dat
moesten we bij de GGZ ook maar doen. En wat de IKEA betreft? Misschien kan de
politie of die mysterieuze gasten zoals ze in Groningen blijkbaar heten er even
langs gaan, want dit kon echt niet.
Ineens verdichtte de
achtergrondruis van de autoradio zich tot de opmerkelijke zin: ‘het moest maar
eens gaan sneeuwen’. Hoewel snel duidelijk werd dat dit niet de wens van een
sneeuwpopliefhebber was, sprak de aanbeveling me toch zeer aan. Ik heb direkt
geprobeerd de dichtbundel met deze titel aan te schaffen, deze bleek maandag
echter in herdruk te zijn.
In het radiointerview las Tjitske
Jansen, de schrijfster van de bundel, zelf een gedicht voor. Ze zei dat dit
gedicht begon met een vraag, eigenlijk wel een mooie vraag voor in de file.
Nou, het gevoel van stilstaan in de rij wachtenden bij de Ikea was nog
dichtbij, en ik voelde me dus aangesproken, filevrij huiswaarts rijdend op een
nog onbesneeuwd wegdek. Deze mevrouw had mijn volle aandacht.
Wie weet hoeveel moedervlekken je
hebt? Wie kent hun vorm en kleur, of weet waar ze zitten: die ene vlek in je
hals, of die andere, op, eh .., hoe noem je dat plekje? Is er iemand die ze
kent, zijn er mischien twee mensen die het weten? Zo ongeveer begon het
gedicht.
Helaas weet ik het niet
letterlijk meer, de zinnen dwarrelden in prachtige vlokken in de auto neer. Wie
kent je echt? Wie kent jóu echt? Met wie kan jij werkelijk contact maken?
De Ikea-dame zag me niet staan en
kende alleen mijn nummer, niet mijn naam. Mijn naam. Ineens schoot die mooie
frase uit een liedje van Petra Berger me te binnen, van haar CD ‘Eternal women’.
Ze bezingt beroemde vrouwen, waaronder een aantal Maria’s. Eén van hen is Maria
Magdalena, die als eerste Jezus ontmoet na zijn opstanding. Ze is in de war,
ziet Jezus voor de tuinman aan, tot hij haar naam noemt: Maria! En dan hoort ze
wie hij is en is er contact. Met die prachtige stem van Petra Berger zingt
Maria dan: ‘I found Him when he spoke my name.’
Er zijn naamlozen, die eenzaam
sterven zonder ander. Niemand noemde hen meer bij hun naam, er was geen
koosnaam, niemand wist van al die moedervlekken. Dat is een onnoembare
treurigheid. Er zijn de kinderen, die al voor de geboorte overleden zijn, die
soms naamloos begraven werden: wie kent hun naam? En dan nog al die anderen,
met naam, maar van wie niemand weet van hun vlekken.
Met deze overpeinzingen was ik
dichtbij huis, dat voelde goed. Mijn irritatie over Ikea en de wens tot
klantvriendelijkheid had plaats gemaakt voor wat werkelijk belangrijk is. Wie
zich gekend weet, staat niet alleen, en al helemaal niet genummerd in een rij.
Die hoort zijn naam en voelt zich gezien. Dan komt contact op gang en kan
gedeeld worden dat wat nooit eerder werd uitgesproken. Dat zijn niet de bekende
klachten, die werden al talloze malen geuit en passen bij een servicebalie.
Nee, het gaat om dat andere, om, eh, hoe zeg ik dat? Begrijp je me?