17 januari 2006

Als niemand weet van je moedervlek

Op de snelweg even buiten Groningen mijmerde ik wat over klantvriendelijkheid. Mijn gevoel van geluk die vrijdagochtend vanwege het bezit van dat papiertje met nummer 0002 erop was snel omgeslagen. Terwijl in rap tempo hogere nummers werden toegekend aan hen die achter mij liepen, groeide mijn irritatie over de twee medewerksters van de Ikea-servicebalie. Zij keken geconcentreerd samen naar een beeldscherm, overlegden en lachten wat. Verder niets.

Vervolgens ging de blauwgele dame weg, de overblijvende geelblauwe dame (wat is het functieverschil?) deed vervolgens iets wat ze eerder had moeten doen. Ze duwde een stekker aan de achterkant van het apparaat stevig vast en direkt was zij aangesloten: een opgeluchte glimlach verscheen op haar gezicht, ze drukte op een knopje en de dame voor mij mocht zich als eerste bij haar melden.

Al die tijd had zij noch de andere medewerkster iets tegen ons gezegd. Je zou het de spreekwoordelijke stilte van de NS bij vertragingen kunnen noemen. Waarbij de vertraging vaak van het spoor in de intercom kruipt, zodat de info komt als de trein weer rijdt.

Aangenaam verwarmd door een heldere winterzon was ik wel bereid de hand in eigen boezem te steken. Ook patiënten bij de GGZ maken dat vast mee, dat personeel druk is met zichzelf en hun computerproblemen, terwijl zij berichtloos wachten. Ze zouden zich een nummer kunnen gaan voelen, wat er niet toe doet. Straks wordt u wel geholpen.

Ja, daar gaan we mee aan de slag. We beginnen met de klantvriendelijkheid in kaart te brengen. Maar hoe? Ineens moest ik denken aan de politie in Groningen, die mystery guests in gaat zetten om de klantvriendelijkheid van hun politiepersoneel in kaart te brengen. Dat moesten we bij de GGZ ook maar doen. En wat de IKEA betreft? Misschien kan de politie of die mysterieuze gasten zoals ze in Groningen blijkbaar heten er even langs gaan, want dit kon echt niet.

Ineens verdichtte de achtergrondruis van de autoradio zich tot de opmerkelijke zin: ‘het moest maar eens gaan sneeuwen’. Hoewel snel duidelijk werd dat dit niet de wens van een sneeuwpopliefhebber was, sprak de aanbeveling me toch zeer aan. Ik heb direkt geprobeerd de dichtbundel met deze titel aan te schaffen, deze bleek maandag echter in herdruk te zijn.

In het radiointerview las Tjitske Jansen, de schrijfster van de bundel, zelf een gedicht voor. Ze zei dat dit gedicht begon met een vraag, eigenlijk wel een mooie vraag voor in de file. Nou, het gevoel van stilstaan in de rij wachtenden bij de Ikea was nog dichtbij, en ik voelde me dus aangesproken, filevrij huiswaarts rijdend op een nog onbesneeuwd wegdek. Deze mevrouw had mijn volle aandacht.

Wie weet hoeveel moedervlekken je hebt? Wie kent hun vorm en kleur, of weet waar ze zitten: die ene vlek in je hals, of die andere, op, eh .., hoe noem je dat plekje? Is er iemand die ze kent, zijn er mischien twee mensen die het weten? Zo ongeveer begon het gedicht.

Helaas weet ik het niet letterlijk meer, de zinnen dwarrelden in prachtige vlokken in de auto neer. Wie kent je echt? Wie kent jóu echt? Met wie kan jij werkelijk contact maken?

De Ikea-dame zag me niet staan en kende alleen mijn nummer, niet mijn naam. Mijn naam. Ineens schoot die mooie frase uit een liedje van Petra Berger me te binnen, van haar CD ‘Eternal women’. Ze bezingt beroemde vrouwen, waaronder een aantal Maria’s. Eén van hen is Maria Magdalena, die als eerste Jezus ontmoet na zijn opstanding. Ze is in de war, ziet Jezus voor de tuinman aan, tot hij haar naam noemt: Maria! En dan hoort ze wie hij is en is er contact. Met die prachtige stem van Petra Berger zingt Maria dan: ‘I found Him when he spoke my name.’

Er zijn naamlozen, die eenzaam sterven zonder ander. Niemand noemde hen meer bij hun naam, er was geen koosnaam, niemand wist van al die moedervlekken. Dat is een onnoembare treurigheid. Er zijn de kinderen, die al voor de geboorte overleden zijn, die soms naamloos begraven werden: wie kent hun naam? En dan nog al die anderen, met naam, maar van wie niemand weet van hun vlekken.

Met deze overpeinzingen was ik dichtbij huis, dat voelde goed. Mijn irritatie over Ikea en de wens tot klantvriendelijkheid had plaats gemaakt voor wat werkelijk belangrijk is. Wie zich gekend weet, staat niet alleen, en al helemaal niet genummerd in een rij. Die hoort zijn naam en voelt zich gezien. Dan komt contact op gang en kan gedeeld worden dat wat nooit eerder werd uitgesproken. Dat zijn niet de bekende klachten, die werden al talloze malen geuit en passen bij een servicebalie. Nee, het gaat om dat andere, om, eh, hoe zeg ik dat? Begrijp je me?