22 februari 2005

Partners

Goed geïnformeerd zijn is het halve werk. Deze uitdrukking gaat nog een stap verder dan die andere, wat oudere uitspraak. Het gezegde bezint eer ge begint geeft weliswaar aan dat nadenken vooraf zou moeten gaan aan handelen, maar is op twee punten minder specifiek. Zo valt niet vast te stellen hoeveel tijd aan het bezinnen besteed zou moeten worden. Bovendien wordt in het midden gelaten of dit bezinnen plaats vind met anderen of meer een soort meditatief moment van uzelf is. Ongetwijfeld is de uitspraak over het goed geïnformeerd zijn van latere datum dan het meer klassiek klinkende bezint eer ge begint. Goede informatie, daar gaat het om.

Binnen de psychiatrie, de somatische zorg en andere vormen van hulpverlening werd het verstrekken van informatie dan ook steeds meer gangbaar. In behandelplannen wordt vaak gesproken van psycho-educatie, wat inhoudt het geven van voorlichting over de diagnose, het verwachte verloop van een klacht, werking en bijwerking van medicijnen of een andere behandeling, etc.

Vaak wordt psycho-educatie breder opgevat. Te denken valt aan het begeleiden van mensen in het omgaan met stress en daaruit voortvloeiende klachten. Maar ook het helpen gevoelens een plek te geven bij verlies van mogelijkheden en het ervaren van eigen veerkracht om verder te gaan.

Voor mensen met ernstige psychiatrische ziektes zoals schizofrenie of manisch-depressiviteit werden psycho-educatie cursussen ontworpen. Door de cursusvorm kwam het geven van voorlichting centraal te staan en kregen mensen kans zich de informatie eigen te maken. Bovendien zijn dergelijke groepen meer dan een informatiecursus en is er naast het overdragen van kennis tijd voor andere zaken. Er is aandacht voor gevoelens van verdriet, boosheid of machteloosheid die naar boven komen bij ernstige klachten of ziekten. Dit kun je rouwverwerking noemen. Ook wordt gesproken over, of geoefend met, hoe om te gaan met de gevoelens en de ziekte, eigenlijk een soort coaching.

Dit is een duidelijke verandering in de rol van hulpverlener. Aanvankelijk was het de dokter die voor zichzelf vaststelde wat er mis was en voorschreef wat de remedie moest zijn. Vervolgens kwam er aandacht voor de voorlichtende rol van de hulpverlener. Deze bestaat uit het toelichten van de gestelde diagnose en de mogelijke opties in de behandeling. In de wet werd dit zo vastgelegd dat pas na verkregen toestemming een behandeling kan starten. Deze toestemming kan uiteraard pas gegeven worden wanneer iemand voldoende geïnformeerd is om een keus te maken of een besluit te nemen.

Nu is het geven van voorlichting nog niet zo eenvoudig. Uit een onderzoek naar het effect van de hoeveelheid informatie voorafgaand aan een endoscopie bleek dat niet iedereen op dezelfde wijze hiervan profiteerde. Bij sobere informatie daalde bij vermijdend ingestelde mensen wel hun angstniveau, bij meer uitgebreide voorlichting steeg juist de spanning. Bij mensen die gericht waren op aanpakken van de problemen lag dit omgekeerd. Hoe meer informatie, hoe lager de spanning. Het geven van voorlichting zal dus gedoseerd moeten zijn en afgestemd op degene die voorlichting krijgt. Daarmee komen we uit bij een nieuwe ontwikkeling.

Op allerlei terreinen wordt de laatste jaren gesproken over empowerment. Dit begrip komt voor in beleidsstukken van de overheid, in managementcursussen en binnen het zorgbeleid. Een vertaling van de term is (nog) niet voorhanden. Bij empowerment gaat het om aansluiten bij de kennis en kracht van mensen. Het idee is dat de zelfcontrole van mensen de ruimte moet krijgen. Een collega-instelling van GGZ-Friesland omschreef empowerment met ´het weer krijgen van regie over eigen lijf en leden, wat alleen mogelijk is als hulpverleners en begeleiders een bondgenootschap of co-partnership met hun cliënten aangaan´. De hulpverlener als partner.

Raakt de deskundige dokter of hulpverlener nu helemaal uit beeld? De praktijk leert wel anders. Maar deze nieuwe ontwikkeling legt wel een interessant accent. Klachten en ziekten worden ervaren als een verlies van regie of controle over het eigen functioneren. Het is van belang dat mensen zelf kunnen blijven sturen, juist wanneer dit sturend vermogen bedreigd wordt door ziekte. Dat kan door de ander als partner te betrekken bij het oplossen van het probleem. Dat neemt niet weg dat therapie, medicijnen, het delen van kennis en het bieden van ondersteuning, afgestemd op de persoon, een essentieel onderdeel blijven van de behandeling.

Ergens kwam ik het volgende verhaal tegen. Een vrouw die met behulp van medicijnen hersteld was van een depressie kreeg het advies de medicijnen te blijven slikken om een mogelijke terugval te voorkomen. Ze was eigenwijs in de ogen van anderen en stopte. Na verloop van tijd kreeg ze een terugval en moest alsnog de medicijnen slikken. Toen de omgeving haar zei: zie je nu wel, je had beter moeten luisteren, zei ze: nee, want dan had ik altijd moeten leven met de gedachte dat ik de medicijnen mogelijk voor niets slikte.