Ik kijk niet, ik denk na
Elkaar aanstaren is zelfs als
spelletje moeilijk lang vol te houden. In dagelijkse conversaties hebben mensen
slechts vluchtig oogcontact, vaak niet meer dan anderhalve seconde. Mensen
kijken in een gesprek wel vaak naar iemands ogen. Wanneer met behulp van
computertechnologie in kaart gebracht wordt op welk detail iemand zich richt
bij het zien van een menselijk gelaat ontstaat een soort fragiele pentekening
van dat gezicht met zwart gekraste ogen en mond.
In de studie psychologie wordt
onder andere geleerd wat een goede opstelling is van het meubilair bij een
therapiegesprek. Daarbij wordt niet zozeer aandacht besteed aan de plaats van
de kast of het tafeltje, maar vooral aan de stoelen. De stoelen staan bij
voorkeur niet tegenover elkaar, maar onder een hoek van 90 graden.
Overigens geldt dat niet slechts
voor de spreekkamer, ook in de huiskamer zorgen mensen graag voor een
dergelijke opstelling. Recht tegenover elkaar zitten wordt als een
confronterende opstelling ervaren. En als mensen bij de maaltijd recht
tegenover elkaar hebben gezeten, schuiven ze bij het natafelen hun stoel vaak
niet alleen naar achteren, maar ook een beetje scheef. Een dergelijke
opstelling maakt het gemakkelijk voor je uit te kijken en daarmee te frequent
oogcontact te vermijden.
Soms willen mensen elkaar juist
wel aankijken. Dat geldt bij intimiteit en verliefdheid. Als de buikvlinders
zich net bevrijd hebben uit hun cocon is er nog het verlegen wegkijken, bij
toenemende intimiteit gaan de ogen elkaar juist steeds langer vasthouden. Voor
anderen hebben verliefden dan geen oog meer. De omgeving ziet hun starende
blik, en weet: die zijn verliefd.
Soms willen ouders dat kinderen
hen aankijken: kijk me aan als ik tegen je praat! Wanneer kinderen wegkijken
tijdens de vermanende woorden denken ouders dat ze dat doen om de (onprettige)
boodschap te vermijden. Het kind is het gemopper en gepreek moe en denkt liever
aan iets anders. Om de aandacht van het kind bij het gebeurde te bepalen wordt
dan gezegd: kijk me aan als ik wat tegen je zeg.
Luisteren en kijken valt goed te combineren
en komt veelvuldig voor. Ooit beschreef de beroemde etholoog Desmond Morris in ’De
naakte mens’ hoe het aankijkgedrag verloopt tussen twee in gesprek zijnde
mensen. De spreker kijkt aan het begin van zijn eerste zin naar de ander, om
vervolgens weg te kijken wanneer hij zijn betoog voortzet, om bij de afronding
de ander weer aan te kijken. Die ander heeft tijdens het luisteren naar de
spreker gekeken, neemt het woord en kijkt nu op zijn beurt weg. Kijken en
luisteren gaan goed samen, spreken en kijken niet.
Maar hoe zit het nu met kinderen
die weg kijken als ze toegesproken worden? Psychologe Gwyneth Doherty-Sneddon,
werkzaam aan de universiteit van Stirling in Schotland, besloot onderzoek te
doen naar het wegkijkgedrag van kinderen. Zij vond dat kinderen wegkijken om
zich te concentreren. Bij het luisteren naar een vraag bleken kinderen van acht
jaar meer weg te kijken dan kinderen van vijf jaar, en dat vooral wanneer de
vraag moeilijk was. Uit haar dit jaar gepubliceerde onderzoek komt naar voren
dat wegkijken geen aangeboren, maar aangeleerd gedrag is.
Van wie de kinderen dat geleerd
hebben? Van hun ouders, juffen en meesters. Want ook volwassen mensen kijken
weg als ze met iets moeilijks geconfronteerd worden. Wie wegkijkt, doet dat om
zich te concentreren en na te denken. Soms zeggen mensen dat ook: ik moet even
nadenken, en kijken dan starend voor zich uit.
Wat kunnen we concluderen? De
zoon van mevrouw Gwyneth zal ongetwijfeld opgroeien zonder verplichting zijn
moeder aan te kijken als zij wat zegt. Ze zal eerder zeggen: Kijk me niet aan,
denk liever goed na.
Kinderen die wegkijken tijdens
het luisteren doen dat om na te denken. En verliefden? Die denken niet meer.