dinsdag 18 mei 2004

Ik kijk niet, ik denk na

Elkaar aanstaren is zelfs als spelletje moeilijk lang vol te houden. In dagelijkse conversaties hebben mensen slechts vluchtig oogcontact, vaak niet meer dan anderhalve seconde. Mensen kijken in een gesprek wel vaak naar iemands ogen. Wanneer met behulp van computertechnologie in kaart gebracht wordt op welk detail iemand zich richt bij het zien van een menselijk gelaat ontstaat een soort fragiele pentekening van dat gezicht met zwart gekraste ogen en mond.

In de studie psychologie wordt onder andere geleerd wat een goede opstelling is van het meubilair bij een therapiegesprek. Daarbij wordt niet zozeer aandacht besteed aan de plaats van de kast of het tafeltje, maar vooral aan de stoelen. De stoelen staan bij voorkeur niet tegenover elkaar, maar onder een hoek van 90 graden.

Overigens geldt dat niet slechts voor de spreekkamer, ook in de huiskamer zorgen mensen graag voor een dergelijke opstelling. Recht tegenover elkaar zitten wordt als een confronterende opstelling ervaren. En als mensen bij de maaltijd recht tegenover elkaar hebben gezeten, schuiven ze bij het natafelen hun stoel vaak niet alleen naar achteren, maar ook een beetje scheef. Een dergelijke opstelling maakt het gemakkelijk voor je uit te kijken en daarmee te frequent oogcontact te vermijden.

Soms willen mensen elkaar juist wel aankijken. Dat geldt bij intimiteit en verliefdheid. Als de buikvlinders zich net bevrijd hebben uit hun cocon is er nog het verlegen wegkijken, bij toenemende intimiteit gaan de ogen elkaar juist steeds langer vasthouden. Voor anderen hebben verliefden dan geen oog meer. De omgeving ziet hun starende blik, en weet: die zijn verliefd.

Soms willen ouders dat kinderen hen aankijken: kijk me aan als ik tegen je praat! Wanneer kinderen wegkijken tijdens de vermanende woorden denken ouders dat ze dat doen om de (onprettige) boodschap te vermijden. Het kind is het gemopper en gepreek moe en denkt liever aan iets anders. Om de aandacht van het kind bij het gebeurde te bepalen wordt dan gezegd: kijk me aan als ik wat tegen je zeg.

Luisteren en kijken valt goed te combineren en komt veelvuldig voor. Ooit beschreef de beroemde etholoog Desmond Morris in ’De naakte mens’ hoe het aankijkgedrag verloopt tussen twee in gesprek zijnde mensen. De spreker kijkt aan het begin van zijn eerste zin naar de ander, om vervolgens weg te kijken wanneer hij zijn betoog voortzet, om bij de afronding de ander weer aan te kijken. Die ander heeft tijdens het luisteren naar de spreker gekeken, neemt het woord en kijkt nu op zijn beurt weg. Kijken en luisteren gaan goed samen, spreken en kijken niet.

Maar hoe zit het nu met kinderen die weg kijken als ze toegesproken worden? Psychologe Gwyneth Doherty-Sneddon, werkzaam aan de universiteit van Stirling in Schotland, besloot onderzoek te doen naar het wegkijkgedrag van kinderen. Zij vond dat kinderen wegkijken om zich te concentreren. Bij het luisteren naar een vraag bleken kinderen van acht jaar meer weg te kijken dan kinderen van vijf jaar, en dat vooral wanneer de vraag moeilijk was. Uit haar dit jaar gepubliceerde onderzoek komt naar voren dat wegkijken geen aangeboren, maar aangeleerd gedrag is.

Van wie de kinderen dat geleerd hebben? Van hun ouders, juffen en meesters. Want ook volwassen mensen kijken weg als ze met iets moeilijks geconfronteerd worden. Wie wegkijkt, doet dat om zich te concentreren en na te denken. Soms zeggen mensen dat ook: ik moet even nadenken, en kijken dan starend voor zich uit.

Wat kunnen we concluderen? De zoon van mevrouw Gwyneth zal ongetwijfeld opgroeien zonder verplichting zijn moeder aan te kijken als zij wat zegt. Ze zal eerder zeggen: Kijk me niet aan, denk liever goed na.

Kinderen die wegkijken tijdens het luisteren doen dat om na te denken. En verliefden? Die denken niet meer.